Extra ondersteuning

I. Begrippenlijsten

Deze begrippenlijst kan je helpen om sommige moeilijkere termen te begrijpen.
De vetgedrukte woorden moet je zelf kunnen gebruiken en zijn dus te kennen.

Les 14

Constructie: bouw; alles wat gemaakt is uit twee of meer delen, bv. een houten kruis, een woning, een fiets...

Cataract: stroomversnelling. De Oude Egyptenaren telden er vijf op de Nijl; ze telden stroomopwaarts (van noord naar zuid).

Debiet: de hoeveelheid water die per seconde een bepaald punt passeert.

Delta: opsplitsing van een rivier bij de monding in verschillende vertakkingen. Delta is een letter uit het Griekse alfabet. De letter heeft dezelfde driehoekige vorm, vandaar de naam.

Halfedelsteen: benaming voor kostbare stenen die in waarde volgen op edelstenen, bv. graniet, kwarts.

Hiërogliefen: het schrift van de Oude Egyptenaren. De Egyptenaren zelf gebruiken het woord tijdens een groot deel van hun geschiedenis niet.

Neder-Egypte: het gebied in Egypte van de Middellandse Zee tot Memphis

Opper-Egypte: het gebied in Egypte van Memphis tot de eerste cataract of stroomversnelling tijdens het Oude Rijk.

Rijk: een staat; met een bevolking, een grondgebied en een politieke organisatie

Ruileconomie: producten worden geruild met andere producten in plaats van betaald met geld.

Slib: geheel van vaste stoffen die door het water worden meegevoerd of zich uit het water hebben neergezet

Les 15

Autocraat: persoon die alle macht heeft.

Ambtenaren: een persoon die voor de overheid werkt.

Ambacht: handwerk dat wordt aangeleerd om een beroep mee uit te oefenen (bakken, weven, wassen, smeden...).

Hiërarchisch: een maatschappij is hiërarchisch wanneer ze gestructureerd is opgebouwd, sommige mensen staan 'hoger' dan anderen.

Horus: hemelgod die wordt voorgesteld als een valk of als een mens met de kop van een valk; zoon van Osiris en Isis; beschermer van de farao, waarmee hij werd vereenzelvigd. 

Ongelijkheid: verschil in rechten en plichten van de burgers.

Osiris: de god van de onderwereld, de groeikracht, de eeuwigheid en de wedergeboorte; hij wordt meestal voorgesteld in de vorm van een mummie (hoofd niet omzwachteld).

Sarcofaag: een kist in mensenvorm.

Slavernij: een toestand waarin een mens eigendom is van een ander en dus gen rechten heeft. De persoon voert meestal gedwongen arbeid uit.

Standenmaatschappij: een samenleving waarin de bevolking in verschillende groepen of standen is opgedeeld die elk hun eigen rechten of plichten hebben.

Sociale piramide: de vorm waarin de verschillende bevolkingsgroepen van een samenleving worden voorgesteld.

Vizier: de hoogste bestuurder in Egypte na de farao; de vizier handelde voor de farao de administratieve aangelegenheden af.

Les 16

Dynastie: regerende familie, vorstenhuis: de titel wordt van de ene generatie op de andere doorgegeven (bv. van vader op zoon of van broer op broer). Zo erft Filip I de koningstitel van zijn vader Albert II.

Kollos: zeer groot beeld; het woord 'kolossaal' (iets dat zeer groot is) is ervan afgeleid.

Macedonië: gebied ten noorden van Griekenland.

Mummie: een gebalsemd of uitgedroogd lijk; oorspronkelijk stamt het woord van het Arabische woord voor 'bitumen'; het duidde op de zwarte verschijning van de lichamen, wat suggereerde dat de lijken een laagje pek hadden gekregen.

Periode: een deel van de geschiedenis

Schatting: een soort van belasting

Les 17

Attribuut: een teken of een voorwerp dat rechtstreeks verbonden is met de hoedanigheid of de macht van een persoon of een god.

Monotheïsme: het aanbidden of erkennen van slechts één god.

Polytheïsme: het aanbidden of erkennen van meerdere goden.


Les 18:

Balsem: een welriekende en bederfwerende vloeistof.

Balsemen: met balsem behandelen om ontbinding tegen te gaan.

Mummificeren: uitdrogen of balsemen tot een mummie.

Natuurreligie: een religie die vooral op natuurverschijnselen (donder, regen, wind, aarde...) is gebaseerd en die de krachten van de natuur aanbidt.

Les 19:

Evolutie: ontwikkeling, verandering doorheen de tijd.

Kunstuiting: uiting op het gebied van kunst.

Monumentaal: gezegd van grootse bouwwerken, beeldhouwwerken, kunst: door grote afmeting vaak indrukwekkend.

Obelisk: een granieten pilaar uit één stuk, met vier zijden die naar boven toe smaller worden; op de top staat een kleine piramide. Ze kunnen meer dan 20 meter hoog zijn en meer dan 200 ton wegen! (het woord 'obelisk' is van Griekse oorsprong en betekent 'klein braadspit'.)

II. Historische vragen: hoe doe je dat?

Er zijn drie soorten historische vragen:

  • Beschrijvende historische vragen (bv.: Hoe werkt de Egyptische economie? Hoe wordt hedendaags België bestuurd?)
  • Evaluatieve historische vragen (bv.: Hoe beïnvloed de Nijl het dagelijkse leven van de Egyptenaren? Welke invloed had de Nijle op de Egyptische samenleving?)
  • Vergelijkende historische vragen (bv.: Hoe verschilt de Egyptische cultuur van de Babylonische? Hoe verschilt het Romeinse politieke bestuur van het hedendaagse Belgische politieke bestuur?)

Kort gezegd kan je de wie/wat/waar/wanneer/waarom/hoe vragen stellen. Je stelt NOOIT ja/nee vragen!


III. Leren leren

Zelfstandig aan de slag gaan met leerstof is niet altijd even simpel. Daarom heb ik hier enkele tips neergeschreven die je kunnen helpen tijdens het studeren. Het is een grote brok om in één keer door te lezen, dus als je wil kan je altijd gerichte vragen stellen aan mij (bv. hoe kan ik het best samenvatten?) 


III. Vragen? Stel ze hier!

Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin